De stad was omringd door een stadsmuur en een gracht en bood daarmee een zekere mate van veiligheid en bescherming aan haar burgers (poorters). 's Avonds tegen donker werden de stadspoorten gesloten door de poortwachter. De sleutels van de stad werden bij een burgemeester ingeleverd en de volgende dag weer opgehaald. De gehele burgerij van een stad werd soms poorterij genoemd.
De poorter had het recht om lid te worden van een gilde en ook voor bestuurlijke functies kwam hij in aanmerking. Ook genoot hij het burgerrecht. De poorter hoefde geen tol te betalen en mocht ook rechtszaken aanspannen. Wanneer de poorter overleed, hadden de kleine kinderen van de poorter het recht om opgenomen te worden in een Burgerweeshuis, dat een betere verzorging bood dan een gewoon weeshuis of armenhuis.
Het bijzondere recht van de grootburger was dat hij zijn vee mocht laten grazen op de stadsweide.
De burgerplicht bestond hierin, dat hij belastingplichtig was en aan de kosten voor de verdediging van de stad en het onderhoud van de verdedigingswerken moest bijdragen.
Een buitenpoorter of hagepoorter daarentegen was iemand die de burgerrechten van een stad genoot, maar buiten de muren woonde. Deze status bestond over de hele Nederlanden, maar vooral in Vlaanderen. Wat het begrip precies inhield, kon van stad tot stad variëren.
Wie het buitenpoorterschap wilde verkrijgen, moest poortersgeld betalen. Maar de buitenpoorter was vrijgesteld van belasting aan de heer van het gebied, bijvoorbeeld het recht van de heer om bij overlijden het beste stuk grond te kiezen uit de erfenis. De buitenpoorter viel niet onder de wetgeving van de plaatselijke heer, maar onder de wettelijke regelingen van de stad waarvan hij het buitenpoorterschap had. Het buitenpoorterschap werd niet door de kinderen overgeërfd.
INFORMATIE
artikel geplaatst: 09-06-2019
laatst gewijzigd: 09-06-2019